maandag 22 januari 2018

WHAT A WOMAN MUST HAVE

In het bos is een kamer, kaal
maar voorzien van helder ochtendlicht-
open ruimte waarop het zicht
door geen boom belemmerd wordt.

Tot ontzetting van mijzelf kaatst
meedogenloos van muur tot muur
de reflectie van wat een spiegel schijnt te zijn:
het is mijn taal, die daar geworpen wordt-

zomaar, alsof ze willoos is en altijd was:
in regelmatige verplaatsing voortgezet,
blijkt het glas onbreekbaar en
de toegang mij ontzegd tot nader order.

Het is mijn schuld: verwaarlozing van wat er werkelijk
toe doet leidt tot deze taferelen in mijn brein-
ik knip het ochtendlicht nu uit,
sluit de kamer dan van binnen af.

Dit is dan mijn werk.
Het volstaat niet als gedicht en breekt de taal
niet open met haar klank,
maar is voorlopig weer bevrijd.